Van de bewaard gebleven paperassen, is mijn opa’s rode notitieboekje misschien wel mijn meest dierbare. Bij oom John thuis kreeg ik het voor het eerst in handen. Op de laptop heb ik ontelbare keren op de letters ingezoomd; oom John had bladzijde voor bladzijde haarscherp ingescand. 34 jaar was ik, van het bestaan van het boekje wist ik niets af. Mijn vader ook niet. Het past zo in een binnenzak, de leren kaft heeft de tijd vrij goed doorstaan. Op de eerste vijf bladzijden heeft hij in sierlijke letters met dezelfde zwarte inkt geschreven. Hij was er voor gaan zitten, om belangrijke feiten uit zijn leven te noteren. De vroegst genoemde datum is 2 maart 1949, de dag waarop hij bij gewestelijk besluit een kleine salarisverhoging kreeg, precies een maand voor zijn 34e verjaardag. Hij begon het boekje dus niet eerder dan begin 1949 te gebruiken. Hij woonde anderhalf jaar in Merauke, in het uiterste zuiden van Nieuw-Guinea. Zonder zijn overleden vrouw Nanang, maar met drie kinderen, de oudste 11 jaar. Waarom had hij juist toen de behoefte om gebeurtenissen en data te noteren?
Waarom had hij juist toen de behoefte om gebeurtenissen en data te noteren?
Op de binnenkant van de kaft heeft hij zijn handtekening gezet, bovenaan de eerste bladzijde staan zijn eigen gegevens: Pieter Johan Tanasale, geboren op 2 april 1915 in Haria op het eiland Saparoea. Daaronder de namen van zijn ‘vaders’: Jan Hermanus Tanasale, geboren op 2 januari, jaartal onbekend en Juliana Louisa Souhoka, verder geen gegevens bekend. Behalve dat ze overleed te Aboeboe op het eiland Noesalaoet. Onderaan de eerste bladzijde heeft hij de gegevens van zijn eerste vrouw opgeschreven en later een aanpassing aangebracht. Met blauwe inkt is het laatste getal van zijn huwelijksjaar veranderd van 1937 in 1936, met daarachter een haakje met weer een 7 erachter geschreven. In de tussentijd was zoveel gebeurd; tijdens de oorlog waren documenten waren verloren gegaan en zijn ijzersterke geheugen liet zelfs hem wel eens in de steek.
Op de volgende bladzijde heeft hij de sterfdatum van zijn vrouw opgeschreven. Daar wist hij nog alles van. Het was 16 januari 1945 in Kroing. In de regel eronder noteerde hij voor de zekerheid dat deze plek op het eiland Babar lag - Onderafdeling Zuidwestelijke Eilanden. Het was vier jaar geleden en nog een levende herinnering. Ook de begrafenis, die een dag later plaatsvond. ‘Om 16.00 uur plaatselijke tijd’, staat er. Alsof het zonder deze toevoeging geen recht zou doen aan de mate van detail waarin deze gebeurtenissen in zijn geheugen waren gebeiteld.
Onder het kopje ‘kinderen’ stonden vijf namen, onderverdeeld in a en b. Onder a de oudste drie, allen in leven. Onder b de twee jongsten, beiden overleden. Op de drie volgende bladzijden legde hij feitjes over zijn loopbaan als schrijver-telegrafist onder ‘mutaties’ vast. Op de zesde bladzijde volgde het antwoord op mijn vraag. Hij schreef met dikke lichtblauwe inkt. Het was op een later moment dan de keer dat hij voor het eerst in zijn rode boekje had geschreven. Hij was de eerste vijf bladzijden een voor een nog even langsgelopen. Achter zijn dochtertje Etty kon hij bij ‘overleden te Amboina’ de overgelaten ruimte vullen met haar sterfdag: 10 december 1946. Nu dat laatste hiaat alsnog was gevuld, kon hij de bladzijde omslaan. Aan de krulletters te zien, bewoog hij zijn hand beheerst over het papier, zodat hij dezelfde dikke lichtblauwe inkt een volgende fase van zijn leven liet aankondigen: ‘23 november 1949: hertrouwd [handsch] Ab-Mrk met: Therèse Carolina Renoult.’
Vandaar. In het voorjaar dat mijn opa in zijn rode boekje begon te schrijven wist hij dat zijn tweede vrouw, mijn oma, in aantocht was. Ze hadden elkaar nog nooit gezien, maar zouden trouwen met de handschoen, op afstand van elkaar. Zij nog op Ambon, hij in Merauke. Dit was het moment om het deel van zijn leven dat hij achter de rug had, met oorlogsgeweld en verlies, af te sluiten. Tenminste, dat hoopte hij. Op papier vastleggen en opbergen hielp alvast wat.